Gastblog door CODA-conservator Stefan Rutten
Het is goed dat de schilderijen van Gust van de Wall Perné bij elkaar op één wand hangen. Het is ook goed dat ze daar chronologisch zijn geordend want kies een stil moment en een plek van waaruit je de wand kan overzien en er valt je een aantal dingen op. Het eerste dat in het oog springt: de werken worden naar het einde toe groter. Het heidelandschapje helemaal links, gemaakt toen hij zestien was, meet nog geen A4-tje. Het laatste werk in de rij, ‘De dag die de nacht verdrijft’, is een stuk groter grofweg formaat A1.
Loop nu wat dichterbij langs de wand en je kunt zien dat Van de Wall Perné tussen 1893 en 1911 technisch een betere schilder werd, al heeft hij volgens mij in zijn schilderijen nooit het niveau van zijn illustratiewerk kunnen evenaren.
Dat zijn geen unieke ontwikkelingen voor een kunstenaar. Als je echter nog wat langer blijft kijken, valt er nog een derde lijn op in zijn werk; een lijn die typisch is voor Van de Wall Perné: Naarmate Van de Wall Perné ‘dieper werd in de Idee’, zoals hij het noemde, verschoof zijn belangstelling van de Veluwe naar de kust. In zijn voorzichtige ontwikkeling naar een meer symbolistische en abstractere uitdrukkingsvorm verruilde hij de bomen en het bos meer en meer voor het water en de zee. En eigenlijk is dat heel logisch: het landschap waarin je opgroeit, is per definitie niet abstract; daarvoor is het in al zijn variatie te bekend. Niet voor niets vertonen de bomen die Van de Wall Perné tekent en schildert vaak menselijke trekken. Tegenover die bezielde bomen, paddenstoelen en herten is de zee een grootheid zonder gezicht en daarmee het ideale projectiedoek voor de kunstenaar en zijn idee.
---
Meer informatie over de tentoonstelling: hier
---
Meer informatie over de tentoonstelling: hier